4 geboden voor de heidenen
De 4 geboden voor de heidenen
Wanneer ik met mensen spreek over het wel of niet houden van Thora dan gebruik ik vaak Handelingen 15:1-21 en dan met name het laatste vers waarin staat dat Mozes (Thora) wekelijks op de sabbat wordt geleerd in de synagoge !
Vandaag wil ik dit hoofdstuk ook lezen maar dan met name om het andere deel van het antwoord van Jakobus te onderzoeken.
Handelingen 15:1-21
1 En enigen die uit Judea gekomen waren, leerden de broeders: Als u niet besneden wordt volgens het gebruik van Mozes, kunt u niet zalig worden. 2 Toen er dan van de kant van Paulus en Barnabas een niet geringe tegenstand en woordenstrijd tegen hen ontstond, bepaalden zij dat Paulus en Barnabas en enkele anderen uit hen in verband met dit geschilpunt naar de apostelen en ouderlingen in Jeruzalem zouden gaan. 3 Nadat zij dan door de gemeente uitgeleide gedaan waren, reisden zij door Fenicië en Samaria en vertelden over de bekering van de heidenen, en zij bezorgden al de broeders grote blijdschap. 4 Toen zij in Jeruzalem gekomen waren, werden zij ontvangen door de gemeente en de apostelen en de ouderlingen; en zij deden verslag van alles wat God door hen gedaan had. 5 Maar, zeiden zij, er zijn er enigen opgestaan onder de aanhangers van de sekte van de Farizeeën die gelovig zijn geworden, die zeggen dat men hen moet besnijden en moet gebieden de wet van Mozes in acht te nemen. 6 En de apostelen en de ouderlingen kwamen bijeen om deze zaak te bezien. 7 En toen daarover een heftige woordenstrijd ontstond, stond Petrus op en zei tegen hen: Mannenbroeders, u weet dat God lang geleden onder ons mij uitgekozen heeft, zodat de heidenen uit mijn mond het woord van het Evangelie zouden horen, en zouden geloven. 8 En God, de Kenner van de harten, heeft getuigenis aan hen gegeven door hun de Heilige Geest te geven, evenals aan ons; 9 en Hij heeft geen onderscheid gemaakt tussen ons en hen, en heeft hun hart door het geloof gereinigd. 10 Welnu dan, waarom verzoekt u God door een juk op de hals van de discipelen te leggen dat onze vaderen en ook wij niet hebben kunnen dragen? 11 Maar wij geloven door de genade van de Heere Jezus Christus op dezelfde wijze zalig te worden als ook zij. 12 En heel de menigte zweeg, en zij hoorden Barnabas en Paulus vertellen wat voor grote tekenen en wonderen God door hen onder de heidenen gedaan had. 13 En toen zij zwegen, antwoordde Jakobus: Mannenbroeders, luister naar mij. 14 Simeon heeft verteld hoe God voorheen naar de heidenen omgezien heeft om voor Zijn Naam uit hen een volk aan te nemen. 15 En hiermee stemmen de woorden van de profeten overeen, zoals geschreven staat: 16 Hierna zal Ik terugkeren en de vervallen hut van David weer opbouwen, en wat daarvan is afgebroken, weer opbouwen en Ik zal hem weer oprichten, 17 opdat de mensen die overgebleven zijn, de Heere zouden zoeken, en alle heidenen over wie Mijn Naam uitgeroepen is, spreekt de Heere, Die dit alles doet. 18 Aan God zijn al Zijn werken van eeuwigheid bekend. 19 Daarom ben ik van oordeel dat men het hun die zich uit de heidenen tot God bekeren, niet lastig moet maken, 20 maar aan hen moet schrijven dat zij zich dienen te onthouden van de dingen die door de afgoden besmet zijn, van ontucht, van het verstikte en van bloed. 21 Want Mozes heeft van oude tijden af in elke stad mensen die hem prediken, want hij wordt elke sabbat in de synagogen voorgelezen.
Allereerst gaat het hier om heidenen die tot geloof gekomen zijn, en Paulus is hier heel duidelijke over of deze wel of niet gered zijn als ze nog niet zijn besneden, en ook de rest van de raad in Jeruzalem is het hier over eens.
Handelingen 15:8-10
8 En God, de Kenner van de harten, heeft getuigenis aan hen gegeven door hun de Heilige Geest te geven, evenals aan ons; 9 en Hij heeft geen onderscheid gemaakt tussen ons en hen, en heeft hun hart door het geloof gereinigd. 10 Welnu dan, waarom verzoekt u God door een juk op de hals van de discipelen te leggen dat onze vaderen en ook wij niet hebben kunnen dragen?
Waarom geeft Jakobus hier dan initieel een 4 tal regels waaraan de heidenen (de vreemdelingen) die zich hebben bekeerd tot God zich moeten houden? En waarom juist deze 4?
Om deze vragen te beantwoorden moeten we onderzoeken wat deze geboden die Jakobus geeft inhouden en waar deze geboden vandaan komen, want deze verboden zijn niet door Jakobus zelf bedacht. Hij wist heel goed wat er in Gods woord stond en ik wil dit met jullie gaan onderzoeken.
Laten we de laatste 3 verzen nog een keer lezen:
Handelingen 15:19-21
19 Daarom ben ik van oordeel dat men het hun die zich uit de heidenen tot God bekeren, niet lastig moet maken, 20 maar aan hen moet schrijven dat zij zich dienen te onthouden van de dingen die door de afgoden besmet zijn, van ontucht, van het verstikte en van bloed. 21 Want Mozes heeft van oude tijden af in elke stad mensen die hem prediken, want hij wordt elke sabbat in de synagogen voorgelezen.
Bij dit onderzoek moeten we niet vergeten dat in vers 21 staat dat Mozes (Thora) wekelijks op de sabbat wordt geleerd in de synagoge, waaruit we kunnen concluderen dat deze 4 geboden slechts een begin punt zijn om een heilig leven te leiden. En niet zoals veel christenen zeggen dat we maar 4 geboden hebben te volgen volgens Handelingen 15.
Welke geboden laat Jakobus hier zien waarvan we ons moeten onthouden:
- Wat door de afgoden bezoedeld is;
- Hoererij;
- Het verstikte
- Bloed.
Deze vier geboden worden ook in de Thora bij elkaar gevonden, en wel in de parasha van deze week Acharei Mot (Lev. 16-18). Deze parasha begint met de instelling van de Grote Verzoendag, en de aanleiding daarvan is te lezen in Leviticus 16:1-2.
Leviticus 16:1-2
1 De HEERE sprak tot Mozes na de dood van de twee zonen van Aäron, toen zij voor het aangezicht van de HEERE waren genaderd en gestorven waren. 2 De HEERE zei toen tegen Mozes: Spreek tot uw broer Aäron en zeg dat hij niet te allen tijde in het heiligdom binnen het voorhangsel mag komen, vóór het verzoendeksel dat op de ark ligt, opdat hij niet sterft, want Ik verschijn in de wolk op het verzoendeksel.
De dood van de zonen van Aäron is het begin van deze parasha en de aanleiding van de Grote Verzoendag, omdat zij vreemd vuur voor het aangezicht van YHWH hadden gebracht.
Leviticus 10:1-3
1 De zonen van Aäron, Nadab en Abihu, namen beiden hun wierookschaal, deden vuur daarin, legden reukwerk daarop en brachten vreemd vuur voor het aangezicht van de HEERE, wat Hij hun niet geboden had. 2 Toen ging een vuur uit van het aangezicht van de HEERE, en verteerde hen, zodat zij stierven voor het aangezicht van de HEERE. 3 En Mozes zei tegen Aäron: Dit is wat de HEERE gesproken heeft: In hen die tot Mij naderen, zal Ik geheiligd worden, en voor de ogen van heel het volk zal Ik geëerd worden. Maar Aäron zweeg.
Dat is de reden dat de Grote Verzoendag ingesteld moest worden en wat vervolgens wordt beschreven heeft alles te maken met levensheiliging, nadat er verzoening voor de zonden is gedaan.
Ook Yeshua heeft voor ons deze verzoening bewerkt wanneer wij onze zonden hebben beleden en ons leven aan Hem hebben gegeven.
Leviticus 17:1-19
1 De HEERE sprak tot Mozes: 2 Spreek tot Aäron, tot zijn zonen en tot al de Israëlieten, en zeg tegen hen: Dit is het woord dat de HEERE geboden heeft: 3 Iedereen uit het huis van Israël die een rund, een lam of een geit in het kamp slacht of die juist buiten het kamp slacht, 4 en het dier niet bij de ingang van de tent van ontmoeting brengt om het de HEERE als offergave aan te bieden vóór de tabernakel van de HEERE – die man moet het bloed aangerekend worden; hij heeft bloed vergoten. Daarom moet die man uit het midden van zijn volk uitgeroeid worden, 5 opdat de Israëlieten hun offers, die zij nu nog in het open veld brengen, naar de HEERE brengen, naar de ingang van de tent van ontmoeting, naar de priester, en ze als dankoffers aan de HEERE offeren. 6 De priester moet dan het bloed op het altaar van de HEERE bij de ingang van de tent van ontmoeting sprenkelen en het vet in rook laten opgaan als een aangename geur voor de HEERE. 7 Zij mogen hun offers niet meer aan de demonen brengen, waar zij als in hoererij achteraangaan. Dit is voor hen een eeuwige verordening, al hun generaties door. 8 Verder moet u tegen hen zeggen: Iedereen uit het huis van Israël en van de vreemdelingen die in hun midden verblijven, die een brandoffer of slachtoffer brengt, 9 en dat niet bij de ingang van de tent van ontmoeting brengt om het te bereiden voor de HEERE – die man moet uit zijn volksgenoten uitgeroeid worden. 10 Iedereen uit het huis van Israël en van de vreemdelingen die in hun midden verblijven, die wat voor bloed dan ook gegeten heeft, tegen die persoon die dat bloed gegeten heeft, zal Ik Mijn aangezicht keren, en Ik zal hem uit het midden van zijn volk uitroeien. 11 Want het leven van het vlees is in het bloed, en Ik heb dat Zelf voor u op het altaar gegeven om voor uw leven verzoening te doen. Want het is het bloed dat door middel van het leven verzoening bewerkt. 12 Daarom heb Ik tegen de Israëlieten gezegd: Niemand van u mag bloed eten. Ook de vreemdeling die in uw midden verblijft, mag geen bloed eten. 13 Iedereen van de Israëlieten en van de vreemdelingen die in hun midden verblijven, die wilde dieren of vogels die gegeten mogen worden, tijdens de jacht vangt, die moet het bloed van het dier eruit laten lopen en het met aarde toedekken. 14 Want het is het leven van alle vlees. Hun bloed staat voor hun leven. Daarom heb Ik tegen de Israëlieten gezegd: U mag geen bloed eten van wat voor vlees dan ook, want het bloed is het leven van alle vlees. Wie dat eet, moet uitgeroeid worden. 15 En ieder van de ingezetenen of van de vreemdelingen die een kadaver of een verscheurd dier eet, moet zijn kleren wassen en zich met water wassen. Hij is onrein tot de avond, en daarna is hij rein. 16 Maar als hij die niet wast en zijn lichaam niet baadt, laadt hij zijn ongerechtigheid op zich.
In dit stuk lezen we al 3 van de 4 geboden die Jakobus aan haalt:
- Afgoden offers (lev 17:1-9)
- Bloed (lev 17:10-14)
- Verstikte of Verscheurde. (Lev 17:15-16)
Bij die laatste wil ik jullie wijzen op het woord dat hier wordt gebruikt door de schrijver van handelingen, het woord dat wordt gebruikt is πγικτόβ (pniktos) wat letterlijk “een dier beroofd van het leven zonder het vergieten van bloed” betekend, oftewel niet op de juiste wijze gedood of geslacht waardoor het bloed niet uit het lichaam is gevloeid.
Het 4e gebod wat Jacobus aanhaalt (hoererij of seksuele onreinheid) wordt uitvoerig beschreven in het volgende hoofdstuk.
Leviticus 18:1-6
1 De HEERE sprak tot Mozes: 2 Spreek tot de Israëlieten en zeg tegen hen: Ik ben de HEERE, uw God. 3 U mag de gebruiken van het land Egypte waarin u gewoond hebt, niet navolgen, en ook de gebruiken van het land Kanaän, waar Ik u naar toe breng, mag u niet navolgen. U mag niet in hun verordeningen gaan. 4 Mijn bepalingen moet u houden en Mijn verordeningen moet u in acht nemen door daarnaar te wandelen. Ik ben de HEERE, uw God. 5 Mijn verordeningen en Mijn bepalingen moet u in acht nemen. De mens die ze houdt, zal erdoor leven. Ik ben de HEERE. 6 Niemand mag tot welke bloedverwant van zijn eigen familie dan ook naderen om de schaamdelen te ontbloten. Ik ben de HEERE.
Vervolgens wordt er verder ingegaan op seksuele onreinheid met de moeder, zuster, dochter, kleindochter, tante of welke bloedverwant ook want dat is een schande voor jezelf naar YHWH. En vanaf vers 21 gaat het verder met onzedelijk gedrag buiten de bloedverwanten.
Leviticus 18:21-30
21 U mag niemand uit uw nageslacht overgeven om aan de Molech geofferd te worden. De Naam van uw God mag u niet ontheiligen. Ik ben de HEERE. 22 U mag niet slapen met een mannelijk persoon, zoals u met een vrouw slaapt. Dat is een gruwel. 23 Ook mag u met geen enkel dier de geslachtsdaad verrichten. Dan verontreinigt u uzelf daarmee. Een vrouw mag ook niet vóór een beest gaan staan om ermee te paren. Het is een afschuwelijke schanddaad. 24 U mag uzelf niet verontreinigen met al die dingen, want de heidenvolken die Ik vóór u uit ga verdrijven, hebben zich met al die dingen verontreinigd, 25 zodat het land onrein geworden is. Ik zal het zijn ongerechtigheid vergelden, zodat het land zijn bewoners zal uitspuwen. 26 Maar ú moet Mijn verordeningen en Mijn bepalingen in acht nemen. U mag geen enkele van die gruweldaden doen, de ingezetene van het land niet, en ook de vreemdeling niet die in uw midden verblijft. 27 Want de mensen in dit land die er vóór u waren, hebben al die gruweldaden gedaan, zodat het land onrein geworden is. 28 Laat het land u niet uitspuwen, omdat u het verontreinigt, zoals het het heidenvolk dat er vóór u was, uitgespuwd heeft. 29 Want al wie ook maar één van al die gruweldaden doet, de personen die ze doen, moeten uit het midden van hun volk uitgeroeid worden. 30 Daarom moet u Mijn voorschriften in acht nemen en geen van die gruwelijke gebruiken die vóór u gedaan zijn, navolgen, en u daardoor niet verontreinigen. Ik ben de HEERE, uw God.
Ook hier lezen we weer over een afgoden offer waarbij kinderen geofferd werden aan de afgoden, en zien we een opsomming van aantal seksuele onreinheden die beschreven worden als gruweldaden.
Iets wat mij bijzonder opvat bij deze geboden uit Leviticus 17 en 18 is dat telkens wordt aangegeven dat deze gelden voor de Israëliet en voor de vreemdeling. (Lev 17:8,10,12,13,15 en Lev 18:26)
Daarnaast zien we ook dat de straf op een van deze 4 zonden telkens weer is dat degene die ze begaat afgesneden moet worden van zijn volks genoten. En als ik zo lees dan denk ik dat Jakobus ons hier ook op wil wijzen, in heel de Thora lezen zo nu en dan dat de wetten gelden voor de geboren Israëliet en voor de vreemdeling, maar hier nadat er verzoening is gedaan (Grote Verzoendag) wordt dit expliciet bij elk gebod herhaald.
Dit is waar de gemeenten in Openbaring 2 op worden aangesproken.
Openbaring 2:14
Maar Ik heb enkele dingen tegen u, namelijk dat u daar mensen hebt die zich houden aan de leer van Bileam, die Balak leerde voor de Israëlieten een struikelblok neer te leggen, opdat zij afgodenoffers zouden eten en hoererij bedrijven.
Openbaring 2:20
Maar Ik heb enkele dingen tegen u: dat u de vrouw Izebel, die van zichzelf zegt dat zij een profetes is, ongemoeid haar gang laat gaan om te onderwijzen en Mijn dienstknechten te misleiden, zodat zij hoererij bedrijven en afgodenoffers eten.
Laten wij ook door de woorden uit openbaring gewaarschuwd zijn!
Het laatste aspect wat ik hierin wil benadrukken is dat het niet alleen om weten of geloven gaat, maar dat we hier ook naar moeten leven. Want hoe vaak worden we er door mensen op aangesproken dat de wet niet meer van kracht is, maar dat het gaat om “God liefhebben boven alles en de naaste als jezelf” en dat we ons nog maar aan 4 dingen hoeven te houden als we Handelingen 15 lezen. Als deze mensen dit echt geloven waarom handelen ze daar dan zelf niet naar en eten ze nog steeds hun lekkere sappige biefstuk?
Ik geloof dat dit de basis is om een heilig leven te leiden volgens de Thora, voor de geboren Israëliet en voor de vreemdeling, nadat ze erkennen dat er verzoening nodig is en dat dit door Yeshua is gedaan, dat is volgens mij ook de reden waarom Jakobus juist deze 4 geboden heeft benoemd in Leviticus 15.